Elke vinger bestaat uit 3 kleine botten, de vingerkootjes genaamd (alleen de duim heeft er maar 2). Tussen deze vingerkootjes zitten kleine scharnieren (gewrichten) die er voor zorgen dat de vinger kan buigen en strekken.
De gewrichtjes liggen ongeveer op de hoogte van de dwarse vingerlijnen. Het gewricht tussen het basis– en middenkootje wordt het PIP-gewricht genoemd. Het gewricht tussen het midden- en eindkootje wordt het DIP-gewricht genoemd.
Aan de binnenzijde van de vinger lopen 2 buigpezen en een oppervlakkig gelegen buigpees (flexor digitorum superficialis).
Een pees is de verbinding tussen spier en bot. Wanneer een spier aanspant dan trekt de pees aan het bot, waardoor een lichaamsdeel beweegt.
De duim heeft 1 lange buigpees, de vingers hebben er elk 2 namelijk een oppervlakkige buigpees (flexor digitorum superficialis) en een diepe buigpees (flexor digitorum profundus).
De oppervlakkige buigpees zit vast aan het middenkootje van elke vinger en buigt het middelste gedeelte van de vinger (PIP gewricht). De diepe buigpees zit vast aan het eindkootje van de vingertip en buigt in het laatste gewrichtje (DIP gewricht).